SARLAT (Dordogne) Een halve eeuw geleden noemde Henry Miller het stadje Sarlat ‘een droom waarmee de menselijke geest zich voedt’. Zijn Sarlat was een ander stadje dan wat je nu ziet. Het Sarlat van Miller was stoffig, muf en breekbaar.
Een uithoek in de Dordogne waar vrijwel niemand kwam en waar alles bij het oude bleef sinds de Gouden Eeuw van de stad 300 jaar geleden voorbijgegaan was. De hoogtijdagen van Sarlat begonnen halverwege de vijftiende eeuw, toen aan het eind van de Honderdjarige oorlog de rust weerkeerde in de Périgord. Sarlat werd een belangrijke marktplaats, zijn kooplieden werden rijk. De een bouwde een nog mooier ‘hôtel’ voor zich dan de ander. En ze bleven hun huizen verfraaien. Op hun middeleeuwse begane grond kregen de huizen gothische en Renaissance-verdiepingen.
Uiteraard kon ook de kerk niet achterblijven. In 1504 liet de bisschop van Sarlat de oude St-Saveur grotendeels slopen. Alleen de Romaanse toren en het koor bleven staan en zou een enorm nieuw schip tussen komen. Door geldgebrek Sarlat er tot 1686 over voor de nieuwe kathedraal klaar was. De Gouden Eeuw van de stad was toen allang voorbij – het verklaart de lange bouwtijd - en Sarlat begon een winterslaap van drie eeuwen.
Sinds Sarlat in 1962 als een van de eerste Franse steden werd aangewezen als ‘beschermd stadsgezicht’ is Sarlat mooier, steeds mooier geworden. Hier en daar misschien wel té mooi, in elk geval meestal té vol met teveel toeristen en teveel kraampjes foie gras en confit de canard. Als de zon echter gaat dalen en de kalkstenen muren goud kleurt en het Mariabeeld hoog in de hoek van de steeg zelfs een stralenkrans geeft, dan heb je de stad even voor jou alleen.
(juni 2004)